datsja

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • dat·sja
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Russisch, in de betekenis van ‘buitenverblijf van Russische welgestelden’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1996 [1] [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord datsja datsja's
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

de datsjav

  1. Russisch buitenverblijf
Anagrammen
Vertalingen

Gangbaarheid

36 % van de Nederlanders;
30 % van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen