dakhaas

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • dak·haas
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord dakhaas dakhazen
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

de dakhaasm

  1. iemand die veel op het dak is, een dakdekker
  2. (schertsend) kat (al dan niet bestemd voor de maaltijd)
  3. (pejoratief) stom, vervelend persoon zonder duidelijke betekenis
     'Achterlijke dakhazen met hun idiote prijzen,' zei hij, het kwam duidelijk recht uit het hart.[2]

Gangbaarheid

69 % van de Nederlanders;
36 % van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. dakhaas op website: Etymologiebank.nl
  2. All-inclusive” op Wikipedia (2006), A. W. Bruna Uitgevers B. V. , Utrecht, ISBN 90-229-9182-2
  3. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be