cyclocross

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Beelden van de jaarlijkse nationale cyclocross in Beekbergen in 1938
cyclocross 2009
Uitspraak
Woordafbreking
  • cy·clo·cross
Woordherkomst en -opbouw
  • Afgeleid van het Engels cross met het voorvoegsel cyclo-
enkelvoud meervoud
naamwoord cyclocross cyclocrosses
cyclocrossen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de cyclocrossm

  1. (wielrennen) wielerwedstrijd over onverharde wegen en paden
    • Marianne Vos (29) is voor de zesde keer in haar loopbaan Nederlands kampioen veldrijden geworden. De Brabantse won in Sint-Michielsgestel voor Lucinda Brand en Sophie de Boer. Wereld-, Europees-, en uittredend Nederlands kampioen Thalita de Jongh kwam niet verder dan een vijfde plaats. Ondanks haar rijke palmares in het veld mag de titel van Vos toch enigszins verrassend genoemd worden. De zevenvoudig wereldkampioen cyclocross had voor deze winter bijna twee jaar geen veldritten gereden en doordat ze overtraind raakte een paar matige wegseizoenen gehad.[1] 
Synoniemen
Antoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

60 % van de Nederlanders;
94 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. NRC Joram Bolle 8 januari 2017
  2. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be