corveeër

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • cor·vee·er
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord corveeër corveeërs
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de corveeërm

  1. (militair) iemand die huishoudelijk werk verricht in een kazerne
    • Het is heerlijk aan boord. We krijgen wit brood en kaas, en de corveeërs die het eten uitdelen zijn buurjongens van voor de oorlog. Er zijn vijf klasgenoten uit Bandoeng aan boord, ik verplaats me met een troep oude en nieuwe vriendinnen, we zitten liedjes te zingen en te giechelen in een reddingsboot tot een M.P.-er ons er uit jaagt. [2] 
    • 'Scheveningen is een gevangenismachine. Een verschrikking zijn het luikje, waardoor de etensblikken binnengeschoven worden, het schreeuwen der corveeërs, die de voedering verzorgen en de nummers afroepen, de ton, de houten lepel en het houten mes.' [3] 
    • Kok, chauffeur, tuinier, administrateur of corveeër zijn ze. Mensen met beroepen die ogenschijnlijk niets met elkaar van doen hebben, behalve dat ze allemaal in dienst zijn bij Defensie. [4] 
  2. iemand die aan de beurt is om huishoudelijke karweitjes op te knappen

Gangbaarheid

87 % van de Nederlanders;
55 % van de Vlamingen.[5]

Verwijzingen