civielrechtelijk

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ci·viel·rech·te·lijk
Woordherkomst en -opbouw
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen civielrechtelijk civielrechtelijker civielrechtelijkst
verbogen civielrechtelijke civielrechtelijkere civielrechtelijkste
partitief civielrechtelijks civielrechtelijkers -

Bijvoeglijk naamwoord

civielrechtelijk [1]

  1. (juridisch) betreffende het burgerlijk recht (het recht dat gaat over de relatie burger - burger)
    • De Tweede Kamer vindt dat de doorverkoop van tickets aan banden moet worden gelegd. Een initiatiefwet van SP en CDA werd in 2010 door een ruime meerderheid aangenomen en wordt op dit moment behandeld in de Eerste Kamer. Het voorstel is dat een ticket voor maximaal 120 procent van het aankoopbedrag mag worden doorverkocht. Betaalt de koper toch meer, dan zou hij dat te veel betaalde bedrag via een civielrechtelijke procedure kunnen terugeisen.[2] 
    • Bestuurders die ondermaats presteren en daardoor moeten opstappen, kunnen nu soms bij een andere zorginstelling weer aan de slag. Keijzer en Potters willen dat managers die keer op keer slecht werk doen, voortaan via een civielrechtelijk verbod uit de zorg geweerd kunnen worden. De nieuwe wet moet gaan gelden voor bestuurders in ouderenzorg, gehandicaptenzorg, jeugdzorg en ggz.[3]  
Synoniemen
Hyperoniemen
Antoniemen

Meer informatie

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. NRC Pim van den Dool 4 mei 2017
  3. NRC Vincent Sondermeijer 24 februari 2017