cisgenese
Uiterlijk
- cis·ge·ne·se
- afgeleid van genese met het voorvoegsel cis-, benaming voor het eerst gebruikt in 2000 door de Nederlandse biotechnoloog H.J. Schouten en filosoof H. Jochemsen
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | cisgenese | |
verkleinwoord |
de cisgenese v
- (biologie) overdracht door genetische modificatie van een eigenschap binnen een soort of binnen kruisbare soorten van de ene plant naar een andere plant
- ▸ Sommige technieken zijn zo verfijnd dat niet meer goed is te zeggen of het nou genetische modificatie is of niet. Neem 'cisgenese', waarbij men genen uit een wilde variant van een bepaald gewas overbrengt naar het kweekgewas. Dat kan met klassiek kruisen, maar met genetische technieken gaat het sneller, beter en accurater.[1]
1. het door genetische modificatie overbrengen van een eigenschap binnen een soort of binnen kruisbare soorten van de ene plant naar een andere plant
- Het woord 'cisgenese' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "cisgenese" herkend door:
16 % | van de Nederlanders; |
22 % | van de Vlamingen.[2] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Weblink bron “Genade voor het gengewas” (8 maart 2014), de Volkskrant
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 9
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Woorden met 4 lettergrepen in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands met IPA-weergave
- Voorvoegsel cis- in het Nederlands
- Zelfstandig naamwoord in het Nederlands
- Biologie in het Nederlands
- Niet in Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 16 %
- Prevalentie Vlaanderen 22 %