chocoladewinkel
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- cho·co·la·de·win·kel
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van chocolade zn en winkel zn
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | chocoladewinkel | chocoladewinkels |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
de chocoladewinkel m
- (handel) (voeding) winkel waar men chocoladeproducten verkoopt
- ▸ In al deze cijfers zitten niet de verkopen van bijvoorbeeld de honderden chocoladezaken. Veel van deze winkels weten al een jaar niet wat ze meemaken: omzetstijgingen tot wel 50 procent. Edwin Schref van een noten- en chocoladewinkel in Zeist zegt: "Ja, 50 procent, dat is toch nauwelijks te geloven? De horeca was natuurlijk lange tijd dicht, mensen konden niet uit en zaten veel thuis te werken. Dan wil je het in huis toch aangenaam maken. Dat kan met chocola hè."[1]
- ▸ Er wordt steeds meer online gekocht, maar dat kan voordelig zijn voor nieuwe, gespecialiseerde winkeliers, meent chocolatier Kees-Jan Hooglander. Hij begon in 2013 met zijn chocoladewinkel aan de rand van de Gorinchemse binnenstad.[2]
Synoniemen
Verwante begrippen
Gangbaarheid
- Het woord chocoladewinkel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ Weblink bron Jeroen Schutijser“Nederlanders snoepen meer in coronatijd, vooral chocola, winegums en drop” (Maandag 7 juni 2021, 06:54), NOS
- ↑ Weblink bron “Gorinchem wil van winkelen 'een belevenis' maken” (Woensdag 24 juni 2015, 10:06), NOS