campingbaas

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • cam·ping·baas
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord campingbaas campingbazen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de campingbaasm

  1. (beroep) beheerder van een kampeerterrein; eigenaar van een kampeerterrein
     In de omgeving van Verdun heeft de Nederlandse Fransman Jean-Paul de Vries een museum van gevonden oorlogsspullen. Opgegraven door De Vries in een straal van 5 kilometer van z'n huis in Romagne-sous-Montfaucon. Als kind kwam hij hier jaarlijks met de caravan tijdens de vakantie. "Toen ik 7 was, kreeg ik van de campingbaas een kapotte bajonet. Die man zei dat er nog veel meer lagen in het bos vlakbij." En zo begon een leven lang zoeken naar oorlogsobjecten.[1]
     "Ik ga een 16-jarige die met een biertje rondloopt echt niet aanspreken", zegt een van de campingbazen. "Ze mogen drinken bij de tent, dus we laten ze met rust. Tenzij het uit de hand loopt", zegt een ander.[2]
Synoniemen

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 21 januari 2023 Weblink bron “Nederlandse 'strontzoeker' herdenkt 100 jaar Verdun” (Zondag 21 februari 2016, 10:05), NOS
  2. Bronlink geraadpleegd op 21 januari 2023 Weblink bron “Nauwelijks controle op zuipvakanties jongeren” (Vrijdag 1 augustus 2014, 17:01), NOS