busreis

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

een bus met slaapplaatsen voor het maken van avontuurlijke busreizen
Uitspraak
Woordafbreking
  • bus·reis
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord busreis busreizen
verkleinwoord busreisje busreisjes

Zelfstandig naamwoord

de busreisv / m

  1. reis met een touringcar
    • Wij hebben verschillende lange busreizen door Europa gemaakt o.a. naar Griekenland en Schotland. 
    • Ik had al lang geleden besloten dat ik niet het type mens was voor een busreis. En zeker geen nachtelijke. De Eurolinesbus naar Londen was the bloody limit geweest, met én dronken medepassagiers, én een microfoonverslaafde buschauffeur én iemand naast mij die wel kon slapen. „Voortaan alleen nog maar naar Texel”, dacht ik, en dat was op een gekke manier een heel bevrijdende gedachte. [2] 
Verwante begrippen

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. NRC Paulien Cornelisse 9 december 2016
  3. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be