burchtvoogd

Uit WikiWoordenboek


Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • burcht·voogd
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord burchtvoogd burchtvoogden
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de burchtvoogdm

  1. persoon die het beheer heeft over een kasteel
     De dame, die de echtgenote was van de burchtvoogd, verwittigde onmiddellijk haar gemaal die op zijn beurt Tirant op de hoogte bracht.[1]
Synoniemen


Gangbaarheid

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Joanot Martorell en Martí Joan de Galba
    “Tirant lo Blanc” (1987), Schocken, ISBN 0805238999