buitenlui

Nederlands

Uitspraak

• Geluid:  buitenlui    (hulp, bestand)
• IPA: / ˈbœytə(n)ˌlœy / (3 lettergrepen)

Woordafbreking

• bui·ten·lui

Woordherkomst en -opbouw

• van Middelnederlands buitenluden, op te vatten als samenstelling van  buiten bw  en  lui zn 

Zelfstandig naamwoord

de buitenlui mv

1. meervoud van het zelfstandig naamwoord buitenman, iemand die niet in de landbouw werkt, maar buiten de stand woont

   ▸ Natuurbeschermers zijn blij met de komst van wolven naar Nederland maar ook boeren, jagers en buitenlui zullen met het streng beschermde dier moeten leren leven.

   ▸ Van april tot en met september is de gemeenschap van vijftig caravans een hecht clubje van arbeiders, burgers en buitenlui uit het hele land.

2. alleen meervoud verzamelterm voor mensen die niet in de stad wonen

   ▸ Veel geld verdienen is allang niet meer een typische Shanghaise karaktertrek, maar feit is dat Shanghaise stadsmensen zich verheven voelen boven de ‘waidiren’, de ‘boeren’ van buiten. Shanghaise mannen zijn in de ogen van de buitenlui ‘watjes’, omdat zij koken en de afwas doen.

   ▸ Maar lui die buiten wonen zitten met fruit. Wat te doen met al die pruimen van de boom achter het huis? De peren, de appels, de bessen en druiven? Jam van maken. (…) Er wordt onder buitenlui enorm met potjes jam geschoven.

Antoniemen

• [2] stadsmens, stedeling

Uitdrukkingen en gezegden

• [1] boeren, burgers en buitenlui
  breed publiek, dat vrijwel iedereen omvat

Gangbaarheid

• Het woord buitenlui staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.

• In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "buitenlui" herkend door:

92 %	van de Nederlanders;
71 %	van de Vlamingen.