brugleuning

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

brugleuning
Uitspraak
Woordafbreking
  • brug·leu·ning
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord brugleuning brugleuningen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de brugleuningv

  1. (bouwkunde) hek langs de zijkant van een brug die voetgangers beschermt tegen in het water vallen
     Bij de sluis moest ze stoppen, zo duizelig was ze. Ze legde haar hoofd op de brugleuning en ademde diep in en uit om haar gedachten weer op een rijtje te krijgen.[2]
     De Sloebrug in Vlissingen is gisteren omhoog gegaan terwijl er iemand op stond. Op foto's is te zien hoe een vrouw met een fiets zich aan de brugleuning vastklampt. Volgens de provincie Zeeland, eigenaar van de brug, kroop de vrouw onder de slagbomen door. Ze bleef ongedeerd.[3]
Vertalingen

Gangbaarheid


Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Carla de Jong
    “Geheim leven” (2019), Ambo Anthos, ISBN 9789026346132
  3. Bronlink geraadpleegd op 4 januari 2022 Weblink bron “Brug in Vlissingen gaat omhoog met vrouw erop” (19-06-2017), NOS