brandmerk
Naar navigatie springen
Naar zoeken springen
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- brand·merk
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van brand en merk , het Engelse brand als commerieel merk komt hier vandaan
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | brandmerk | brandmerken |
verkleinwoord | brandmerkje | brandmerkjes |
Zelfstandig naamwoord
- door branden of schroeien gemaakt merkteken op voorwerp of dier ter herkenning
- Alle koeien moesten worden gebrandmerkt met het teken van de eigenaar.
- door schroeien gemaakt merkteken op een misdadiger, ook in figuurlijke zin
- Nadat de 22-jarige tennisser in de zomer van 1997 voor het eerst de gevestigde orde uitdaagde door vanuit het niets de derde ronde te bereiken op Wimbledon, proefde hij de afgelopen tijd dat hem het brandmerk van eeuwig talent werd opgedrukt.[2]
Werkwoord
vervoeging van |
---|
brandmerken |
brandmerk
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van brandmerken
- Ik brandmerk.
- gebiedende wijs van brandmerken
- Brandmerk!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van brandmerken
- Brandmerk je?
Gangbaarheid
- Het woord brandmerk staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd "brandmerk" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[3] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ NRC Robèrt Misset 27 mei 1998
- ↑
Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be