brandmerken

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • brand·mer·ken
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
brandmerken
brandmerkte
gebrandmerkt
zwak -t volledig

Werkwoord

brandmerken [2]

  1. overgankelijk (vee) merken door het inbranden van een teken
  2. overgankelijk stigmatiseren, in de openbaarheid iemand beschuldigen en veroordelen
     De waarheidscommissie die nu was begonnen zou niet alleen onschuldige slachtoffers van de politieke processen van een kwade tijd vrijspreken. Ze zou ook schurken brandmerken en niet alleen Tsjecho-Slowaakse schurken.[3]
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Zelfstandig naamwoord

de brandmerkenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord brandmerk

Gangbaarheid

98 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Verwijzingen