botch
Uiterlijk
- Geluid: botch (VS) (hulp, bestand)
- IPA: / bɒtʃ /
- botch
- Van Middelengels bocchen. Verdere herkomst onzeker; mogelijk van Oudfrans boce.[1]
enkelvoud | meervoud |
---|---|
botch | botches |
botch
- knoeiwerk; bijvoeglijk vertaald: mislukt (zie voorbeeldzin)
- «A suicide bomber was killed in a botch attack in southern Kandahar province this morning, police said Sunday.»
- Een zelfmoordterrorist werd gedood in een mislukte aanslag in de zuidelijke provincie Kandahar vanmorgen, zei de politie zondag.
- «A suicide bomber was killed in a botch attack in southern Kandahar province this morning, police said Sunday.»
- botch attack
een mislukte aanslag
vervoeging | |
---|---|
onbepaalde wijs | to botch |
he/she/it | botches |
verleden tijd | botched |
voltooid deelwoord |
botched |
onvoltooid deelwoord |
botching |
gebiedende wijs | botch |
botch
- ↑ botch (v.), Online Etymology Dictionary