bosvogel
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- bos·vo·gel
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van bos zn en vogel zn
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | bosvogel | bosvogels |
verkleinwoord | bosvogeltje | bosvogeltjes |
Zelfstandig naamwoord
de bosvogel m
- (dierkunde) vogel wiens leven zich vooral in het bos afspeelt
Gangbaarheid
- Het woord 'bosvogel' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.