bootkoper

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • boot·ko·per
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord bootkoper bootkopers
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

de bootkoperm

  1. iemand die een pleziervaartuig aanschaft
     Bart Kempers: "Vrijwel elke potentiële bootkoper op de steiger heeft eerst thuis achter de computer al flink wat huiswerk gedaan.”[1]
     Vink beaamt dat jachtmakelaars zware tijden doormaken: “Vorig jaar trad al een vertraging op in de verkoop van gebruikte schepen. Daar zijn de stille winterperiode en de economische crisis nog eens bovenop gekomen. Het is een echte kopersmarkt nu, net als bij de huizen. Bootkopers bieden gerust vijftig procent minder dan de vraagprijs,” weet hij.[2]

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 21 februari 2021 Weblink bron Gearchiveerde versie De jachtmakelaar in actie : Bart Kempers van Kempers Watersport: in: Yachtfocus Magazine, nr. 92 (juni 2012), p. 30 kol. 1/2
  2. Bronlink geraadpleegd op 21 februari 2021 Weblink bron “'Geen nieuwe boot maar een betere oude'” (8 mei 2009) op bndestem.nl op Wikipedia