bootkopers

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • boot·ko·pers
Woordherkomst en -opbouw

Zelfstandig naamwoord

de bootkopersmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord bootkoper
     Vink beaamt dat jachtmakelaars zware tijden doormaken: “Vorig jaar trad al een vertraging op in de verkoop van gebruikte schepen. Daar zijn de stille winterperiode en de economische crisis nog eens bovenop gekomen. Het is een echte kopersmarkt nu, net als bij de huizen. Bootkopers bieden gerust vijftig procent minder dan de vraagprijs,” weet hij.[1]

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 21 februari 2021 Weblink bron “'Geen nieuwe boot maar een betere oude'” (8 mei 2009) op bndestem.nl op Wikipedia