bommenrichter

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • bom·men·rich·ter
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord bommenrichter bommenrichters
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de bommenrichterm

  1. (militair) iemand die bommen richt die uit een bommenwerper worden afgeworpen
     In 1943 keerde Hissink terug naar Engeland om plaats te nemen in het roemruchte, Nederlandse 320ste squadron, een eenheid van de Britse luchtmacht. Als bommenrichter en navigator doorstond de militair 69 oorlogsvluchten. Van Frankrijk tot in Duitsland en de kust van Noorwegen. "We vlogen over het afweergeschut, gooiden de bommen en vlogen weer terug over het afweergeschut. Zodra je terug boven het Kanaal was, slaakte je een zucht van opluchting. Maar dan was je er nog niet: er waren ook vijandelijke jachtvliegtuigen in de lucht."[1]
     Een van de vliegeniers aan boord van McCrories toestel was bommenrichter James Leonard Richards uit Nieuw-Zeeland. Zijn lichaam is nooit gevonden. Richards' neef, die speciaal voor de ceremonie overkomt uit Australië, zal de vleugel officieel onthullen. Ook nabestaanden van andere inzittenden zijn vandaag aanwezig.[2]

Gangbaarheid


Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 25 maart 2023 Weblink bron
    Paulus Houthuijs
    “'Hartewens' van 102-jarige veteraan vervuld, hij is weer Nederlander” (Vrijdag 27 mei 2022, 22:44), NOS
  2. Bronlink geraadpleegd op 25 maart 2023 Weblink bron
    Gijs Hoekstra
    “Troost voor nabestaanden 220 vermiste vliegeniers met nationaal monument” (Zondag 26 juni 2022, 07:05), NOS