boerenplaats

Uit WikiWoordenboek


Nederlands

boerenplaats
Uitspraak
Woordafbreking
  • boe·ren·plaats
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord boerenplaats boerenplaatsen
verkleinwoord boerenplaatsje boerenplaatsjes

Zelfstandig naamwoord

de boerenplaatsv / m [1]

  1. bedrijf en woonplaats van een boer
     De doopsgezinde Zwitsers vertoonden de bekende kenmerken van eenvoud en spaarzaamheid en wisten op den duur een boerenplaats in eigendom te verwerven.[2]
     slechts gedeeltelijk op de hoogte bleek van de toestand in onze grietenij, dat wil zeggen die van onze boerenplaats, Hemelumer Oldeferd.[3]


Synoniemen

Gangbaarheid

Meer informatie

Verwijzingen