boeker

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • boe·ker
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord boeker boekers
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de boekerm

  1. iemand die een zakelijke afspraak maakt met of voor een artiest
     Van Hulten kan het nauwelijks geloven. ,,Drieënhalve week terug was ik nog een fan met een ideetje. Nu ben ik zijn boeker en film ik hem voor een documentaire.’’[2]
     Geen festivalprogrammeur hoopt het ooit mee te maken: een headliner die uit het niets afzegt en je met een berg problemen opzadelt. Thijs Vogels, een van de boekers van metalfestival Jera on Air net over de Brabantse grens, is er kapot van.[3]
  2. iemand die een reservering maakt voor een reis
     Voor de toekomst verwacht lector toerisme Paul Peeters geen radicale veranderingen. Nog steeds Frankrijk en Duitsland dus als favoriete vakantiebestemmingen in het buitenland. Wel kijkt hij met argusogen naar de stedentrips: "New York staat dit jaar bij een aantal boekers opeens bovenaan het lijstje van meest geboekte stedentrips, dat is echt zorgelijk".[4]
Hyponiemen

Gangbaarheid

73 % van de Nederlanders;
64 % van de Vlamingen.[5]

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Bronlink Weblink bron
    Hannah Stöve
    “‘Wonderkind’ van het ballet op Lowlands” (10-08-2018), Tubantia
  3. Bronlink Weblink bron
    Sebastiaan Quekel
    “Drama voor boeker Jera on Air na plotse afzegging headliner: 'Ze stonden te klein op de poster’” (15-02-2019), Tubantia
  4. Bronlink Weblink bron “'Nederlanders zijn eigenlijk hele saaie vakantiegangers'” (10-01-2019), NOS
  5. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be