biologeren
Naar navigatie springen
Naar zoeken springen
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: biologeren (hulp, bestand)
- IPA:
- (Noord-Nederland): /ˌbioloˈχɪːrə(n)/
- (Vlaanderen, Brabant, Limburg): /ˌbioloˈɣeːrə(n)/
Woordafbreking
- bio·lo·ge·ren
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘onder zijn invloed brengen, hypnotiseren’ voor het eerst aangetroffen in 1866 [1]
- Van het Franse biologiser met het achtervoegsel -eren
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
biologeren |
biologeerde |
gebiologeerd |
zwak -d | volledig |
Werkwoord
biologeren
- overgankelijk door een fascinerende eigenschap de volledige aandacht opeisen
- Alle oude treinen in het museum biologeerden hem mateloos.
Antoniemen
Gangbaarheid
- Het woord biologeren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd "biologeren" herkend door:
88 % | van de Nederlanders; |
86 % | van de Vlamingen.[2] |
Verwijzingen
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 10
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Woorden in het Nederlands met IPA-weergave
- Achtervoegsel -eren in het Nederlands
- Zwak werkwoord (-d) in het Nederlands
- Werkwoord in het Nederlands
- Niet-samengesteld werkwoord in het Nederlands
- Overgankelijk werkwoord in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 88 %
- Prevalentie Vlaanderen 86 %