binnenbocht

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • bin·nen·bocht
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord binnenbocht binnenbochten
verkleinwoord binnenbochtje binnenbochtjes

Zelfstandig naamwoord

binnenbocht v/m [1]

  1. de binnenzijde van een bocht waar de bocht het kortse maar ook het scherpste is
    • De G-krachten nemen coureurs voor lief omdat de racing line heilig is: een denkbeeldig te volgen lijn over het circuit om een ronde zo efficiënt, en dus zo snel mogelijk te voltooien. Deze ideale lijn pakt telkens de apex mee. Dat is het punt in de binnenbocht dat de coureur met z’n voorwielen toucheert, alvorens het accelereren weer begint: clip the apex.[2] 
    • De rol van vegetatie is daarbij belangrijk. „Door de aanwezigheid van planten wordt de ene oever stabieler en vindt er aanwas van sediment plaats: er ontstaat een forse zandbank. Wil de rivier even breed blijven, dan moet hij wel de tegenoverliggende oever eroderen.” Elke kronkel is een samenspel van sediment-aanwas in de ‘binnenbocht’ en erosie in de ‘buitenbocht’. Planten versterken dus het meanderen van een rivier.[3]  
Antoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. NRC Jules Seegers 21 maart 2017
  3. NRC Gemma Venhuizen 28 november 2016