binden

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • bin·den
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘met touw vastmaken’ voor het eerst aangetroffen in 1100 [1]
  • Komt uit de PIE-wortel *bhendh en het Gotische bindan.
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
binden
bond
gebonden
klasse 3 volledig

Werkwoord

binden

  1. vastmaken (evt. figuurlijk), bevestigen
    • Hij bond de boot met een touw vast aan de paal. 
    • Door het schriftelijke contract waren de beide bedrijven gebonden aan de gemaakte afspraken. 
     Het was nog een stuk moeilijker dan gedacht om een touw over een hoge tak te gooien. Ik keek aandachtig naar England terwijl hij in één worp zijn touw over een hoge tak slingerde. Toen was het mijn beurt en ik bond een steen aan een lang stuk touw, hield de grote lussen in mijn linkerhand, gaf een harde slinger en liet los.[2]
     Zij transformeerde van echtgenote tot de moeder die alle trucs uit het boek tevoorschijn haalde om haar enige zoon nog meer dan voorheen aan zich te binden.[3]
  2. iets om iets anders leggen
    • Hij bond een sjaal om zijn nek om een verkoudheid te voorkomen. 
  3. dikker maken van een saus meestal door bloem
    • Hij heeft de soep gebonden door er bloem aan toe te voegen en daarna te koken. 
  4. niet meer helemaal vrij zijn
    • Het vrije ondernemerschap is in Nederland gebonden aan wet- en regelgeving. 
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Uitdrukkingen en gezegden
Vertalingen

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen

  1. "binden" in:
    Sijs, Nicoline van der
    , Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org
    ; ISBN 90 204 2045 3
  2. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers op Wikipedia
  3. All-inclusive” op Wikipedia (2006), A. W. Bruna Uitgevers B. V. , Utrecht, ISBN 90-229-9182-2
  4. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be


Duits

Uitspraak
  • IPA: /ˈbindn̩/, /ˈbindən/
Woordafbreking
  • bin·den
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
infinitief verleden
tijd
voltooid
deelwoord
binden
/ˈbindn̩/, /ˈbindən/
band
/bant/
gebunden
/gəˈbʊndn̩/, /gəˈbʊndən/
volledig
  • Afgeleid van het Middelhoogduitse binden

Werkwoord

binden

  1. binden
Afgeleide begrippen


Middelengels

Uitspraak
  • IPA: /biːndən/, /bindən/
Woordherkomst en -opbouw
  • Afgeleid van het Angelsaksische bindan

Werkwoord

binden

  1. binden, vastmaken
Schrijfwijzen
Verwante begrippen
Overerving en ontlening


Middelhoogduits

Woordherkomst en -opbouw
  • Afgeleid van het Oudhoogduitse bintan

Werkwoord

binden

  1. binden
Overerving en ontlening


Middelnederduits

Uitspraak
  • IPA: /bɪndən/
Woordherkomst en -opbouw
  • Afgeleid van het Oudsaksische bindan

Werkwoord

binden

  1. binden
Overerving en ontlening


Middelnederlands

Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden tijd voltooid
deelwoord
enkelvoud meervoud
binden bant bonden gebonden
klasse 3  volledig   
  • Afgeleid van het Oudnederlandse bindan

Werkwoord

binden

  1. binden
Afgeleide begrippen
Overerving en ontlening

Verwijzingen