bijproduct

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

speelgoed als bijproduct van de firma Nooitgedacht in IJlst
Uitspraak
Woordafbreking
  • bij·pro·duct
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord bijproduct bijproducten
verkleinwoord bijproductje bijproductjes

Zelfstandig naamwoord

bijproduct o [1]

  1. een product dat maar een bijkomstigheid is voor een bedrijf
    • De dalende oplages worden goedgemaakt met bijproducten en events (denk ook aan de Libelle Zomerweek, waar volgens Sanoma jaarlijks 85.000 vrouwen op afkomen). Meerdere van de bladen brengen een agenda uit. Delicious heeft kookboeken en een voedsellijn. En het plan is om in de toekomst nog meer producten te verkopen rond de merken. Mountainbikes bij Fiets? Reisgidsen bij Columbus? Koghee: „Ik zeg hier elke dag wel tegen iemand: waarom verkopen we dat niet?” [2] 
  2. afvalproductvan een bedrijf dat nog nuttige gebruikt kan worden
    • Maar vergassen of versnipperen (zoals bijvoorbeeld in Groot-Brittannië gebeurt) van pluizige kuikens, vinden maar weinig mensen een sympathiek idee. Het ministerie van Economische Zaken vroeg een aantal jaren geleden dan ook aan de universiteit Wageningen om te onderzoeken of het toch rendabel zou kunnen zijn om de haantjes op te fokken en te verkopen. Een gemengde club mensen - zoals pluimveehouders en poeliers - dacht hierover mee. Ook Nel Schellekens, die al jaren kookt met dieren die een bijproduct zijn van het maken van zuivel of eieren (naast leghaantjes ook geitenbokjes en stierkalfjes), werd bij dit project betrokken.[3] 
Synoniemen
Antoniemen
Vertalingen

Meer informatie

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. NRC Peter Zantingh 28 november 2016
  3. NRC Geertje Tuenter 24 april 2017