bewindsperiode

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • be·winds·pe·ri·o·de
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord bewindsperiode bewindsperioden
bewindsperiodes
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de bewindsperiodev

  1. tijdperk dat iemand als minister actief is
     De oud-ministers van Binnenlandse Zaken Donner en Spies, beiden van het CDA, worden vandaag verhoord over hun ervaringen met woningcorporaties tijdens hun bewindsperiode. De parlementaire enquêtecommissie Woningcorporaties rondt daarmee de verhoren van oud-bewindspersonen af.[1]

Gangbaarheid


Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 26 februari 2023 Weblink bron “Commissie verhoort Donner, Spies” (Maandag 7 juli 2014, 09:13), NOS