bespotter
Uiterlijk
- be·spot·ter
- Naamwoord van handeling van bespotten met het achtervoegsel -er[1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | bespotter | bespotters |
verkleinwoord | bespottertje | bespottertjes |
de bespotter m
- iemand die anderen belachelijk maakt
- Maar ze staat volledig achter de foto. Zo schrijft ze op Twitter: "Ik onderschrijft dit: er kwam bloed uit zijn ogen, bloed uit zijn... waar dan ook. Tyler Shields is een fantastische fotograaf/filmmaker. Natuurlijk vergoeilijk ik nooit enig geweld van mijn fans of anderen. Ik bespot alleen maar de president van de bespotters." [2]
- Over Heine als romantische bespotter van de Romantiek is men het nooit eens. Frankrijk wordt algemeen als hekkensluiter van de Romantiek genoemd met de late tamtam van Victor Hugo, maar dan is er weer het probleem met Chateaubriand, die een kleine dertig jaren eerder romantisch schreef. Kortom: paniek, onzekerheid, voortdurende hergroeperingen en verbanningen. De literair-historicus die een mooi beeld van de Romantiek wil schetsen met een fraai voorspel, een hoogtepunt en een kalme wegebbing, kan beter romanschrijver – of seksuoloog worden. [3]
- Het woord 'bespotter' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "bespotter" herkend door:
91 % | van de Nederlanders; |
85 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ De Telegraaf 30 mei 2017 Comedienne onder vuur na 'onthoofden' Donald Trump
- ↑ NRC Marita Mathijsen 31 oktober 2009 De bevrijding van de albatros
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be