beroepsuitoefening
Uiterlijk
- be·roeps·uit·oe·fe·ning
- samenstelling van beroep zn en uitoefening zn met het invoegsel -s- [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | beroepsuitoefening | beroepsuitoefeningen |
verkleinwoord |
de beroepsuitoefening v
- het daadwerkelijk werkzaam zijn in een bepaald beroep
- ▸ De AFM schrijft nu aan de Accountantskamer van de rechtbank in Zwolle dat een tuchtklacht wordt voorbereid tegen de betrokken externe accountant. De brief lekte vandaag uit via het Financieel Dagblad. Uit het onderzoek van de AFM blijkt dat de accountant steken heeft laten vallen. "De tuchtklacht beoogt te voorkomen dat de betrokken externe accountant in zijn toekomstige beroepsuitoefening opnieuw misstappen zal kunnen begaan."[2]
- ▸ Uit dat eigen onderzoek van de Inspectie kwam op 17 februari 2009 naar voren dat de IGZ zijn taak correct had uitgeoefend. "De procedures ten aanzien van het onderzoek naar meldingen en besluitvorming zijn volledig gevolgd en hebben geresulteerd in een afgewogen besluit besluit ten aanzien van de beperking van de beroepsuitoefening van de neuroloog", concludeerde de IGZ.[3]
- Het woord beroepsuitoefening staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Weblink bron “Accountant Vestia aangepakt” (Donderdag 26 juli 2012, 16:18), NOS
- ↑ Weblink bron Rinke van den Brink“Inspectie faalde in zaak verslaafde neuroloog” (Donderdag 27 mei 2010, 10:31), NOS