Naar inhoud springen

bekomst

Uit WikiWoordenboek
  • be·komst
enkelvoud meervoud
naamwoord bekomst bekomsten
verkleinwoord - -

de bekomstv [3]

  1. zoveel als iemand behaagt
  • ergens zijn bekomst van hebben
  • ergens meer dan genoeg van hebben
85 % van de Nederlanders;
81 % van de Vlamingen.[4]


  • be·komst
  • Afkomstig van het Nederduitse zelfstandige naamwoord "bekumst", dat van het Nederduitse werkwoord "bekomen" komt
  • Afleiding van het Deense werkwoord bekomme met het voorvoegsel be- en met het achtervoegsel -st
Naar frequentie 35203
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   bekomst                    

bekomst, g

  1. (gebruikt alleen in de uitdrukking: få sin bekomst) dat wat je verdiend (bijv. behandeling, straf)
  • få sin bekomst
dat krijgen wat je verdiend


  • be·komst
  • Afkomstig van het Nederduitse zelfstandige naamwoord "bekumst", dat van het Nederduitse werkwoord "bekomen" komt
  • Afleiding van het Noorse werkwoord bekomme met het voorvoegsel be- en met het achtervoegsel -st
Naar frequentie zeldzaam
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   bekomst                    

bekomst, m

  1. (gebruikt alleen in de uitdrukking: få sin bekomst) dat wat je verdiend (bijv. behandeling, straf)
  • få sin bekomst
dat krijgen wat je verdiend