Naar inhoud springen

barrière

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • bar·ri·è·re
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘versperring’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1650 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord barrière barrières
verkleinwoord barrièretje barrièretjes

Zelfstandig naamwoord

barrière v/m

  1. begrenzing, bescherming, belemmering
    • Zijn lage opleiding vormde een barrière voor zijn verdere promotie. 
    • Wij moesten stoppen want de brokstukken van het ongeluk vormde een barrière. 
     Ik legde mijn handen op de marmeren brugleuning en keek neer op het gewemel op het groenblauwe water, dat eerder een levensader was dan een barrière.[2]
Vertalingen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen