bankmanager

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • bank·ma·na·ger
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord bankmanager bankmanagers
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de bankmanagerm

  1. (economie) (beroep) leidinggevende in een bankkantoor
     Toen ze in London had gewerkt, als onbeduidende secretaresse van een belangrijke bankmanager, had ze zich nooit zo gevoeld.[1]
     ,,Er zaten ook munten uit andere landen en regio’s tussen, waaronder exemplaren uit China, Japan, de VS en Zuid-Korea,” vertelt de bankmanager. 500 van de muntjes blijken flink geoxideerd te zijn, wat het tellen nog verder bemoeilijkte. Er moest worden gepoetst.[2]

Gangbaarheid


Verwijzingen

  1. SOPHIE GREEN (vert.Els Franci-Ekeler)
    “De leesclub aan het einde van de wereld” (2019), Uitgeverij De Fontein op Wikipedia, ISBN 9789026144929
  2. Bronlink geraadpleegd op 6 april 2022 Weblink bron
    David van der Heeden
    “Zes tientjes! Duitsers houden bankpersoneel urenlang bezig met tas vol kleingeld” (04-04-2019), Tubantia