avondfeest

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

avondfeest
Uitspraak
Woordafbreking
  • avond·feest
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord avondfeest avondfeesten
verkleinwoord avondfeestje avondfeestjes

Zelfstandig naamwoord

het avondfeesto

  1. (feest) feestelijke bijeenkomst in de avonduren
     En wat gaat het bruidspaar verder doen deze dagen? „Morgen hebben wij een onderonsje met buitenlandse vrienden.” Zaterdag na de kerkdienst „een receptie en diner voor familie en vrienden en een avondfeest.” „Daarna gaan we -heel anoniem- op reis.” Om daarna in Amsterdam te gaan wonen.[2]
     De Utrechtse studentenvereniging UIT verwelkomt maandag 3800 nieuwe studenten, 200 meer dan vorig jaar. „Dit komt omdat we zijn overgestapt naar een grotere locatie voor de opening en avondfeesten. Ook bieden we dit jaar een breder programma en een groter aanbod aan”, zegt een woordvoerder.[3]
Synoniemen

Gangbaarheid


Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Bronlink geraadpleegd op 21 oktober 2021 Weblink bron
    W. G. Hulsman
    “Felle kleuren tekenen prinselijke bruiloft” (26 augustus 2005), Reformatorisch Dagblad
  3. Bronlink geraadpleegd op 21 oktober 2021 Weblink bron “Eerstejaars maken kennis met studentenleven” (8 augustus 2015), Reformatorisch Dagblad