averiguar
Uiterlijk
- IPA: /a.βe.ɾiˈɰwaɾ/
- a·ve·ri·guar
averiguar
stamtijd | ||
---|---|---|
infinitief | verleden tijd |
voltooid deelwoord |
averiguar |
averiguaba |
averiguado |
volledig |
- onovergankelijk ruziën, redetwisten, twisten, ruzie maken
- overgankelijk uitzoeken, naspeuren, onderzoeken
- [2] investigar, inquirir
- averiguar in: Diccionario de la lengua española, 23e druk, op website: Real academia española