argus

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ar·gus
Woordherkomst en -opbouw
  1. Verwijzend naar Argus.
  2. (verkorting) van argusfazant, argushoorn, arguskapel, argusnachtzwaluw, argusvis, argusvlinder, argusworm of een wetenschappelijke naam met "argus", dieren die bedekt zijn met een patroon van vlekken die op ogen lijken en daarom naar de mythologische figuur Argus zijn genoemd [1][2]
enkelvoud meervoud
naamwoord argus argussen
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

argus m

  1. persoon met scherpe blik waaraan niets ontgaat
    «“Een vrij volk is een argus,” schreef de Nederlandse revolutionair Anacharsis Cloots in de dagen van de Franse Revolutie. “Het ziet alles, hoort alles, is overal en slaapt nooit.”[3]»
  1. (dierkunde) afhankelijk van de context gebruikt als benaming voor een dier dat met op ogen lijkende vlekken is bedekt
    1. (hoendervogels) argusfazant Argusianus argus op Wikispecies
    2. (buikpotigen) argushoorn, benaming voor slakken uit het geslacht Argus op Wikispecies
    3. (vlinders) arguskapel of argusvlinder Lasiommata megera op Wikispecies
    4. (nachtzwaluwachtigen) argusnachtzwaluw Eurostopodus argus op Wikispecies
    5. (straalvinnigen) argusvis Scatophagus argus op Wikispecies
    6. (wormen) argusworm Polyophthalmus op Wikispecies

Gangbaarheid

87 % van de Nederlanders;
89 % van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen