applaus
Naar navigatie springen
Naar zoeken springen
![]() |
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- ap·plaus
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit Duits Applaus (uit Latijn applaussus “geklap, gefladder”) [1], in de betekenis van ‘handgeklap’ voor het eerst aangetroffen in 1859 [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | applaus | applausen applauzen |
verkleinwoord | applausje | applausjes |
Zelfstandig naamwoord
applaus o
- geklap in de handen als teken van goedkeuring of bewondering
- Hij werd met een daverend applaus ontvangen.
- ▸ Gebroederlijk pakten we elkaars handen vast en liepen de trap op van de enige winkel van het dorp, die ook dienst deed als centrale hangplek voor alle hikers. We werden met applaus verwelkomd.[3]
Afgeleide begrippen
Vertalingen
1. geklap in de handen als teken van goedkeuring of bewondering
Gangbaarheid
- Het woord applaus staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd "applaus" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[4] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ applaus op website: Etymologiebank.nl
- ↑ "applaus" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Tim Voors“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018),
- ↑
Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be