appelboomgaard

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ap·pel·boom·gaard
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord appelboomgaard appelboomgaarden
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de appelboomgaardm

  1. (landbouw) aantal, geplante appelbomen die men laat groeien om appels te kunnen oogsten
     Hij wijst een boerderij aan waar een Amish-gezin woont - de was hangt er kleurig bij. Ze houden kippen en hebben een appelboomgaard - tot zijn vreugde is het woord appelboom hetzelfde in zijn taal als in het Nederlands.[2]
     Dat geluid horen we ook in het weeshuis, dat er in iedere provincie één moet komen. Ook in een appelboomgaard. Maar ze zijn er nog niet. En dus lijkt alles wat we zien vooral een etalage van wat nog moet komen. Of van wat nooit komt.[3]

Gangbaarheid


Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Bronlink geraadpleegd op 26 februari 2023 Weblink bron
    Jet Mok
    “'Geloof vereist actie, dus waarom niet bidden én stemmen op Trump?'” (Dinsdag 15 november 2016, 09:08), NOS
  3. Bronlink geraadpleegd op 26 februari 2023 Weblink bron “Genieten is geen schande meer in Noord-Korea” (Zaterdag 3 oktober 2015, 15:22), NOS