aorta

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • aor·ta
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het modern Latijn, in de betekenis van ‘lichaamsslagader’ voor het eerst aangetroffen in 1663 [1]
  • uit het Latijn [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord aorta aorta's
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de aortav / m

  1. (anatomie) de slagader die van het hart naar het lichaam, behalve de longen, loopt
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

97 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen


Spaans

Uitspraak
Woordafbreking
  • a·or·ta
enkelvoud meervoud
aorta aortas

Zelfstandig naamwoord

aorta v

  1. (anatomie) aorta