antropofaag
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: antropofaag (hulp, bestand)
Woordafbreking
- an·tro·po·faag
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘menseneter’ voor het eerst aangetroffen in 1824 [1]
- met het voorvoegsel antropo- met het achtervoegsel -faag [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | antropofaag | antropofagen |
verkleinwoord | antropofaagje | antropofaagjes |
Zelfstandig naamwoord
de antropofaag m
- een menseneter
- De mens is van nature behalve vleeseter ook antropofaag.
stellend | |
---|---|
onverbogen | antropofaag |
verbogen | antropofage |
Bijvoeglijk naamwoord
antropofaag
- mensen etend
- In dat land bevindt zich een antropofage volksstam.
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
Gangbaarheid
- Het woord antropofaag staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.