annexeren

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • an·nexe·ren
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘inlijven’ voor het eerst aangetroffen in 1859 [1]
  • afgeleid van het Franse annexer met het achtervoegsel -eren [2]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
annexeren
annexeerde
geannexeerd
zwak -d volledig

Werkwoord

annexeren

  1. overgankelijk het toeëigenen van een grondgebied
    • Oostenrijk werd tijdens de Tweede Wereldoorlog door Duitsland geannexeerd. 
  2. zich toe-eigenen
Synoniemen
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

93 % van de Nederlanders;
95 % van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen