anaal
Uiterlijk
- anaal
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘m.b.t. de anus’ voor het eerst aangetroffen in 1923 [1]
- afgeleid van anus met het achtervoegsel -aal [2]
stellend | |
---|---|
onverbogen | anaal |
verbogen | anale |
partitief | anaals |
anaal
- (medisch) met betrekking tot de darmuitgang van de mens
- ▸ Een majoor zal tegen me zeggen: 'Je moet één ding weten, we zijn anaal ingesteld.[3]
1. met betrekking tot de darmuitgang van de mens
- Het woord anaal staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "anaal" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
97 % | van de Vlamingen.[4] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "anaal" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ anaal op website: Etymologiebank.nl
- ↑ “Kamermei en soldaten” (2021), Nijgh & van Ditmar , ISBN 9789038810676
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 5
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Woorden met 2 lettergrepen in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands met IPA-weergave
- Achtervoegsel -aal in het Nederlands
- Bijvoeglijk naamwoord in het Nederlands
- Medisch in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 99 %
- Prevalentie Vlaanderen 97 %