alveolaar

Nederlands

Uitspraak

• Geluid:  alveolaar    (hulp, bestand)

Woordafbreking

• al·ve·o·laar

Woordherkomst en -opbouw

• van het Latijnse 'alveolus' = (uithollinkje)

	enkelvoud	meervoud
naamwoord	alveolaar	alveolaren
verkleinwoord	-	-

Zelfstandig naamwoord

alveolaar m / v

1. (taalkunde) consonant bij de vorming waarvan de tongpunt de bovenste tandkas of superieure alveolare rand raakt

Synoniemen

• alveolair

Verwante begrippen

• fonetiek

	stellend
onverbogen	alveolaar
verbogen	alveolare

Bijvoeglijk naamwoord

alveolaar

1. (taalkunde) (van consonanten) gevormd met de tongpunt tegen de tongkassen
2. blaasvormig

Synoniemen

• alveolair

Gangbaarheid

• Het woord 'alveolaar' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.

Meer informatie

• Zie Wikipedia voor meer informatie.