alveolaar
Uiterlijk
- al·ve·o·laar
- van het Latijnse 'alveolus' = (uithollinkje) [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | alveolaar | alveolaren |
verkleinwoord | - | - |
- (taalkunde) consonant bij de vorming waarvan de tongpunt de bovenste tandkas of superieure alveolare rand raakt
stellend | |
---|---|
onverbogen | alveolaar |
verbogen | alveolare |
alveolaar
- (taalkunde) (van consonanten) gevormd met de tongpunt tegen de tongkassen
- blaasvormig
- Het woord 'alveolaar' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- Zie Wikipedia voor meer informatie.