allooi

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • al·looi
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘innerlijk gehalte’ voor het eerst aangetroffen in 1360 [1]
  • uit het Frans [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord allooi allooien
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

het allooio

  1. (verouderd) vaste oplossing van metalen
    • Elektrum is een allooi van zilver en goud. 
  2. (hoog) gehalte aan bijvoorbeeld goud, samenstelling, waarde, vaak overdrachtelijk
    • Dit is dichtkunst van allooi. 
Synoniemen
Uitdrukkingen en gezegden
  • Lieden van laag allooi.
Mensen met een twijfelachtige reputatie, geboefte, uitschot, misdadigers

Gangbaarheid

79 % van de Nederlanders;
83 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen