allicht
Uiterlijk
- al·licht
- In de betekenis van ‘bijwoord van modaliteit: zeker wel’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1749 [1]
allicht
- zeer waarschijnlijk
- Dat zou allicht wel eens waar kunnen zijn.
- op z'n minst
- Je zou allicht je boeken eens open kunnen doen voordat je naar het examen gaat.
- vanzelfsprekend
- Allicht kom ik op je verjaardag!
3. vanzelfsprekend
- Het woord allicht staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "allicht" herkend door:
95 % | van de Nederlanders; |
95 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ "allicht" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be