afwerpen

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • af·wer·pen
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
afwerpen
wierp af
afgeworpen
klasse 3 volledig

Werkwoord

afwerpen

  1. overgankelijk iets van zich afschudden
    • Zij slaagden erin het juk van de bezetter af te werpen. 
     Eruit, ze moest de modder van zich afwerpen en naar Jeroen rennen.[1]
Uitdrukkingen en gezegden
  • vruchten afwerpen
gunstige resultaten opleveren
•  Een werkwijze die in de loop der jaren zijn vruchten had afgeworpen. [2] 

Gangbaarheid

97 % van de Nederlanders;
96 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen