afspieden

Uit WikiWoordenboek


Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • af·spie·den
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

afspieden [1]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
afspieden
spiedde af
afgespied
zwak -d volledig
  1. zo goed kijken dat men alles ziet en niets mist
     Verkenners die met een helikopters de kustwateren afspieden, hebben tot dusverre de enorme witte haai niet gezien en er zijn nog geen beelden van.[2]
     We zijn veel te druk met het afspieden van de omgeving om te kijken of er nog ergens iets beweegt.[3]
Synoniemen


44 % van de Nederlanders;
54 % van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Bronlink Weblink bron “Enorme witte haai in Sydney” (7 februari 2007), Het Parool
  3. Bronlink Weblink bron
    Marcus Huibers
    “Speciaal kookboeksegment voor mannen: het BBQ-kookboek” (18 juni 2016), de Volkskrant
  4. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be