adreslijst

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • adres·lijst
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord adreslijst adreslijsten
verkleinwoord adreslijstje adreslijstjes

Zelfstandig naamwoord

de adreslijstv / m

  1. opsomming van NAW (Naam Adres Woonplaats) gegevens
     Ook kwam Waagmeester in de stad twee mannen tegen met een adreslijst in de hand. Die bleken voor de lokale overheid van Kobani te werken en gingen huis voor huis langs om te kijken in welke staat de panden zijn en of ze nog bewoonbaar zijn.[2]
     Afgelopen juni liep de bende tegen de lamp, toen een ambulance met ruim 50 miljoen euro aan drugs werd onderschept. Er was 193 kilo cocaïne, 74 kilo heroïne, 20.000 xtc-tabletten en 2 kilo MDMA aan boord. Ook werd een adreslijst met afnemers gevonden.[3]
Verwante begrippen

Gangbaarheid


Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Bronlink geraadpleegd op 5 juni 2022 Weblink bron “'Kobani ligt volledig in puin. Geen pand is meer bewoonbaar'” (28-01-2015), NOS
  3. Bronlink geraadpleegd op 5 juni 2022 Weblink bron “Drugssmokkel met ambulances leverde miljarden op” (28-11-2015), NOS