adequaatheid
Uiterlijk
- ade·quaat·heid
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | adequaatheid | adequaatheden |
verkleinwoord |
de adequaatheid v
- de mate waarin iets of iemand voldoende is om een bepaald doel te bereiken
- ▸ 'Velen zijn gaan twijfelen aan de adequaatheid van de bestuursstructuur van onze academische instellingen en of de wens voor een democratische en gedecentraliseerde instelling haalbaar is.'[2]
- Het woord adequaatheid staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Weblink bron “Student wil voorzitter college van bestuur HvA/UvA worden” (30 november 2015), Het Parool