achterplecht
Uiterlijk
- ach·ter·plecht
- samenstelling van achter en plecht [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | achterplecht | achterplechten |
verkleinwoord |
- dek achter op een klein vaartuig
- Een zonnige dag in een vergeten hoekje, ergens aan de rand van de stad. Het is windstil en in het roerloze water verdubbelen zich de vormen van de huizen, scheepsmasten en wolken. Eigenlijk wonderlijk hoe de tekenaar zijn evenwicht weet te bewaren op de achterplecht van de wankele lege schuit, alsof hij op zijn gekozen standpunt de tijd even stilzet: alles valt precies op zijn plaats.[2]
- Het woord achterplecht staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ NRC Erik Schmitz 23 mei 2014