abominabel
Uiterlijk
- Geluid: abominabel (hulp, bestand)
- IPA: /ɑbomɪˈnabəl/
- abo·mi·na·bel
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘afschuwelijk’ voor het eerst aangetroffen in 1301 [1]
- [2]
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | abominabel | abominabeler | abominabelst |
verbogen | abominabele | abominabelere | abominabelste |
partitief | abominabels | abominabelers | - |
en
abominabel
- bijzonder slecht.
bijzonder slecht
- Het woord abominabel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "abominabel" herkend door:
90 % | van de Nederlanders; |
90 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ "abominabel" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ abominabel op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be